Biografie
Paul Adriaenssens werd in 1952 geboren in Antwerpen. Hij genoot geen specifieke
muzikale opleiding en ontwikkelde zijn vaardigheden voornamelijk op een autodidactische manier. Zijn voorkeur ging hierbij
voornamelijk uit naar het onderzoeken en bewerken van concrete klanken. In 1975 kwam hij in contact met het SEM (Studio voor
Experimentele Muziek), waar hij ook zijn burgerdienst volbracht. Tesamen met Joris De Laet, en later ook Dirk Veulemans, organiseerde
hij vanuit deze studio regelmatig concerten, lezingen en workshops met als doel het publiek in contact te brengen met elektronische
muziek. In het SEM kwam Paul Adriaenssens overigens niet alleen in contact met de twee bovengenoemde componisten, maar ook
met onder meer Karel Goeyvaerts, Lucien Goethals, René Stordeur, Serge Verstockt en Luc Brewaeys. Hij werd niet of amper
door hen beïnvloed. Aanvankelijk componeerde Adriaenssens voornamelijk in opdracht van Vlaamse opdrachtgevers (o.m. Stad
Antwerpen, Masereelfonds). Omwille van negatieve ervaringen met de Vlaamse cultuuradministratie, verruimde hij halverwege
de jaren '90 zijn horizon, en koos hij ervoor om zijn activiteiten steeds meer in functie van buitenlandse projecten te heroriënteren.
Werkbespreking
Doorheen het oeuvre van Paul Adriaenssens overheerst een duidelijke zoektocht naar een evenwicht tussen
het gebruik van improvisatie en abstracte wiskundige modellen. Improvisatie waarborgt hierbij de artistieke vrijheid, en doorbreekt
de rechtlijnigheid van abstracte modellen. Het probleem bij improvisatie is echter dat deze compositietechniek zelden tot
echte vernieuwing leidt. Uit het menselijke brein valt nu eenmaal moeilijk iets te halen wat er niet van tevoren al inzat.
Abstracte modellen moeten dus garant staan voor vernieuwing, iets waar Paul Adriaenssens enorm veel belang aan hecht. Een
wiskundig concept vormt dus vaak de basis van deze composities, waarbij de marges vaak naar eigen goeddunken worden ingekleurd.
Deze voorliefde voor wiskundige modellen uit zich niet alleen in de structuur, maar ook in het klankbeeld van zijn composities.
Zijn composities worden immers gekenmerkt door traag evoluerende processen, waarbij de aandacht voornamelijk gericht is op
de evolutie van de klankkleur.
Hoewel de voorliefde voor wiskundige modellen altijd een rol
heeft gespeeld in het compositieproces van Paul Adriaenssens, komen deze abstracte structuren het duidelijkst tot uiting in
zijn vroege werken. Een voorbeeld hiervan is 3-4-5-lots of good times (1976), voor 4 strijkers of houtblazers en 4 percussie-instrumenten.
De 3-4-5 verhouding verwijst naar de door Pythagoras ontdekte verhouding tussen de zijden van een rechthoekige driehoek; deze
verhouding beïnvloedt de vorm, het ritme en de toonhoogterelaties binnen dit stuk. Dit principe komt misschien nog duidelijker
naar voor in A Short Walk with Karl F. (1979), waar een Gausscurve de basis vormt voor de gehele compositie. Ook Strange Attractors
(1983) voor computer en tape, wordt helemaal gedomineerd door een wiskundig gegeven. De klanken die de computer produceert,
zijn het gevolg van een door de componist ingevoerde basisformule. Doordat de computer steeds dezelfde formule op de vorige
uitkomst toepast, ontstaat er een steeds groter ondefinieerbaar en onvoorspelbaar klankveld.
Ook in recenter werk durft Adriaenssens zijn composities baseren
op wetenschappelijke concepten. In 4 x 4 (1995) verwerkt hij principes uit de catastrofetheorie. Nog recenter is Générations
(2003) waarin hij het uitwisselen van genetisch materiaal doorheen de verschillende generaties thematiseert, door tussen 3
blokken, die elk over een specifieke klankkleur en plaats in de ruimte beschikken, klanken met elkaar te laten uitwisselen. Met
Sleep Tight, Sweet Reptile (1997) kant hij zich nog het duidelijkst tegen een al te emotionele benadering van de muziek. Het
deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor onze emoties is biologisch gezien ouder dan de delen van de hersenen die
ons in staat stellen logisch na te denken. Dit oudste deel van onze hersenen vertoont echter een opvallende verwantschap met
de hersenen van reptielen. Adriaenssens wil met deze titel dus aantonen dat een emotionele benadering van kunst vaak een intellectuele
benadering in de weg staat.
Hoewel Paul Adriaenssens in zijn beginjaren nog componeerde voor
akoestische instrumenten (3-4-5-lots of good times), betrok hij al vrij snel elektronische middelen in zijn compositorisch
proces. In de periode tussen 1976 en 1985 componeerde hij voornamelijk voor elektronica gecombineerd met akoestische instrumenten.
In Dinaou (1982), Bretoens voor "hellingen", wordt gebruik gemaakt van de Bretoense bombarde, een instrument dat gekenmerkt
wordt door een rijk spectrum aan boventonen. De partij van dit blaasinstrument, gekenmerkt door een veelvuldig gebruik van
glissandi en microtonen, wordt begeleid door een elektronisch gegenereerde klankmassa, waaruit het middenregister is weggefilterd. Levels
(1984) is gebaseerd op een Vlaams gedicht. De semantiek van dit gedicht wordt door Adriaenssens op 3 verschillende wijzen
gedeconstrueerd, door de woorden op 3 verschillende manieren te ordenen. Deze 3 ordeningen worden tesamen met elektronische
begeleiding boven elkaar geplaatst en worden in hun geheel begeleid door een akoestisch instrument, waarvan de partituur is
afgeleid uit de tekst. Omwille van de grote moeilijkheid werd de oorspronkelijke instrumentale partij in de opeenvolgende
versies vervangen door verschillende instrumentengroepen. Enkel de versie voor stem en de versie voor vijf blaasinstrumenten
is tot nu toe ooit uitgevoerd.
Omwille van de moeilijke realiseerbaarheid van deze combinatie
van live-elektronica en akoestische instrumenten, kiest Paul Adriaenssens vanaf 1985 ervoor om afgewerkte producten in de
vorm van tapes te creëren. Door het feit dat hij ervoor kiest om te werken met afgewerkte producten in plaats van met live-elektronica,
krijgt hij vanuit het publiek steeds vaker het verwijt dat er bij de weergave van deze tapes eigenlijk niets te beleven viel.
Adriaenssens, en met hem de hele SEM-crew, besluiten hierdoor vanaf 1989 om hun elektronische composities ook te voorzien
van videobeelden. In tegenstelling tot Joris De Laet maakt Paul Adriaenssens bij het samenstellen van deze video's geen gebruik
van televisiebeelden, maar gaat hij zelf met zijn camera op stap. Onder invloed van deze uitbreiding naar andere kunstgenres
(In Cirkels, Whatever Comes Next, Camera Obscura) nemen deze composities een sterkere maatschappijkritische houding aan. In
Cirkels, gecomponeerd naar aanleiding van Metro '89, is een aanklacht tegen het feit dat een deel van de Antwerpse metropijpen
wegens geldgebrek nooit van sporen is voorzien. Het beeldmateriaal uit deze compositie volgt een tramlijn in steeds kleiner
wordende concentrische cirkels. Net zoals het beeldmateriaal per nieuwe ronde steeds meer wordt uitgedund, verdicht ook de
muzikale structuur, zodanig dat op hetzelfde beeld steeds dezelfde klanken weerklinken. Ook in Whatever Comes Next (1992)
wordt een gelijkaardige relatie tussen beeld en klank gehanteerd. De parameter beeld wordt dus door Paul Adriaenssens in
functie van de overige klankparameters vormgegeven. Ook Tunnel Vision nr. 1 (1991) is hiervan een goed voorbeeld. In deze
video toont het beeldmateriaal een doortocht van een auto door een lange tunnel. Het beeldmateriaal wordt verschillende malen
hernomen, maar met elke doortocht worden de beelden steeds meer vervormd. De geluidsband ondergaat hetzelfde proces. De klanken
die weerklinken bij de eerste doortocht, lijken verwant te zijn met geluiden die auto's produceren bij het optrekken in een
tunnel. In de volgende passages wordt gebruik gemaakt van hetzelfde klankmateriaal, dat net zoals het beeldmateriaal per doortocht
steeds meer vervormd wordt.
Verscheidene van zijn werken zijn geconcipieerd vanuit een reactie tegen auditieve
en visuele overstimulatie in de media.
©2004 Hamid Douibi, voor MATRIX (licht aangepast)
|